
Bacterie-, virus en schimmelziekten aan Phalaenopsis en andere orchideeëngeslachten
Zelfs in moderne productiebedrijven en met het naleven van strenge hygiënemaatregelen, kan een infectie van de planten met virussen, bacteriën en vooral schimmelziekten niet volledig uitgesloten worden. In het bijzonder de infecties van Fusarium oxysporum kunnen in de productie van producten in potten en jonge planten leiden tot existentiële productieverliezen. Hetzelfde geldt ook voor bacteriële infecties met Erwinia en Acidovorax (Pseudomonas). Onderstaand zijn de economisch belangrijkste verwekkers beschreven met hun biologie, het schadebeeld en de bestrijdingsmogelijkheden. De aanbevolen chemische bestrijding moet afgestemd worden met de desbetreffende geldige toelatingsvoorwaarden van uw land. Alle aanbevelingen voor plantenbescherming volgen met de uitsluiting van elke aansprakelijkheid.
Anthracnose
De anthracnose bij orchideeën wordt veroorzaakt door de schadelijke schimmel Colletotrichum gloeosporioides Penzig (= Glomerella cingulata [Ston.] Spauld et Schrenk). Hij treedt versterkt op in broeikassen bij een hoge luchtvochtigheid of na een langer aanhoudende natheid van de bladeren. Op de bladeren worden cirkelronde sporenlagen gevormd, waaruit bij een aanhoudende hoge luchtvochtigheid of natheid van de bladeren de sporen in het plantenbestand verspreid worden. Beregeningswater is de vaakst voorkomende verspreidingsvorm. Infecties via de wortels zijn niet mogelijk.
- Bij infectiegevaar moet de luchtvochtigheid verlaagd worden. Bewatering van bovenaf moet absoluut vermeden worden, op zijn minst moet het op tijd drogen van de bladeren gegarandeerd zijn.
- Bij een beginnende, lichte aantasting kunnen de geïnfecteerde bladeren weggesneden worden, ernstig aangetaste planten moeten vernietigd worden.
- Tijdens de bloemvorming moet er nauwkeurig op gelet worden dat het dauwpunt niet onderschreden wordt en de daaruit voortvloeiende neerslag schade aan kan brengen. De luchtvochtigheid moet verminderd worden, stagnerende lucht moet vermeden worden. In sommige gevallen is de inzet van ventilatoren aan te bevelen.
- Preventief zijn herhaalde behandelingen met organische schimmeldodende middelen mogelijk. Voer bij aanwezige symptomen spuitbehandelingen uit met tegen bladvlekkenziekten effectieve, schimmeldodende middelen.
Bacterieziekten
Erwinia cypripedii [Hori] Bergey et al
Acidovorax avenae subsp. cattleya [Pav.] Will. (= Pseudomonas cattleya [Pav.] Savul.)
Bacteriën zijn eencellige, staafvormige organismen, die zich met behulp van geselen actief voortbewegen in het water. De vermeerdering gebeurt door deling en kan bij vochtig-warme omstandigheden binnen enkele minuten plaatsvinden. Bacteriën zijn niet in staat een gezond plantenoppervlak te bevolken, ze zijn altijd aangewezen op open plekken zoals wonden of huidmondjes.
De meeste bacteriën hebben hun optimum bij hoge temperaturen tussen 25 °C en 30 °C en een hoge luchtvochtigheid, daarom moet er in de praktijk in de broeikassen steeds weer rekening gehouden worden met explosieachtig optreden in de zomermaanden. Maar ook in het lichtarme, koelere jaargetijde kan er ernstige schade aan orchideeën ontstaan, ook als de ziekteverwekkers zich wezenlijk langzamer ontwikkelen.
Deze meestal op jonge planten bij hoge temperaturen, geringe lichtverhoudingen en navenant hoge luchtvochtigheid optredende bacterieziekte kan gedurende het hele jaar, maar overwegend in de wintermaanden, binnen enkele dagen leiden tot het afsterven van de planten. De Erwinia sp. heeft een zeer uitgebreide waardplantenreeks, waaronder bijna alle soorten orchideeën worden aangetast.
Acidovorax treedt overwegend op bij de Phalaenopsis en Cattleya. Maar ook de Cymbidium, Dendrobium, Zygopetalum en Epidendrum worden genoemd als waardplanten. Bij de aantasting met Acidovorax zijn bij het begin meestal kleine, donkere puntjes te zien op de bladschijf. Tegen het licht gezien is er duidelijk een gele plek om de infectie te herkennen. De beschadigingen verspreiden zich tot grotere vlekken, het meestal zwart gekleurde weefsel verschrompelt. De rot kan beperkt blijven tot enkele bladeren, maar ook overslaan op de hele plant. In tegenstelling tot infecties met de antrachnoseverwekker Colletotrichum zijn er geen ringvormig gegroepeerde vruchtlichaampjes te zien op de aangetaste plekken. Ziekten met Acidovorax kunnen ook voorkomen op bloesem.
Op orchideeën kunnen meerdere bacterieziekten tegelijk voorkomen. De vorming op de desbetreffende waardplant is daarom meestal niet direct afhankelijk van de afzonderlijke bacterie, maar eerder van de cultuur- en klimaatomstandigheden en de toestand van de plant. Het indelen van het ziektebeeld bij een bepaalde bacterie kan daarom in principe alleen gebeuren door microbiologische onderzoeken.
- Water is de meest voorkomende bron voor de uitbreiding van bacterieziekten in het plantenbestand. Door voorzichtig te gieten moeten de bladeren zo veel mogelijk droog gehouden worden, de planten mogen niet te dicht op elkaar staan.
- Wonden zijn openingen voor bacterieziekten en moeten voorkomen worden.
- Alle planten met zichtbare symptomen moeten direct uit de kas verwijderd en vernietigd worden. Het uitsnijden van afzonderlijke, geïnfecteerde bladeren zorgt amper voor verbetering, maar leidt slechts tot vertraging van het ziekteverloop. Bij verspeende jonge planten moet de hele tray verwijderd worden.
- Stresssituaties, zoals sterke temperatuurverschillen, lichtschommelingen of een verhoogde stikstofbemesting moeten absoluut vermeden worden.
- Er moet gestreefd worden naar een zo gelijkmatig mogelijk klimaatbeheer.
- Bij alle cultuurwerkzaamheden moeten de hygiënische voorwaarden streng opgevolgd worden: handen wassen, verwisselen of desinfecteren van werkmaterialen.
- Transportmiddelen, stellages, containers en apparaten, die in contact gekomen zijn met geïnfecteerde planten of geïnfecteerd water, moeten gedesinfecteerd worden.
- Om de uitbreiding van de verwekker in het plantenbestand te verminderen, kunnen profylactisch regelmatige, herhaalde spuitbehandelingen met koperhoudende preparaten uitgevoerd worden. De kristallen van koperhydroxide of koperoxychloride werken als een mechanische barrière op het plantenoppervlak. Behandelingen met koper gedurende een langere periode kunnen echter leiden tot fytotoxiciteit aan bladeren en luchtwortels.
- Ook kan het voor de desinfectie in de tuinbouw gebruikelijke Benzoëzuur voorzichtig over de planten aangebracht worden, het product mag niet op de wortels terecht komen. De meeste andere desinfecteermiddelen zijn fytotoxisch en niet geschikt voor het directe contact met levende planten.
- Heel goede resultaten worden bereikt met chloordioxide. Het werkt als een oxidatiemiddel op organische bestanddelen in het water. Chloordioxide kan aan het irrigatie water toegevoegd worden.
Fusarium
Het soort Fusarium oxysporum schaadt vooral de Phalaenopsis en Paphiopedilum. De schimmel vormt zijn conidiën op de meestal witachtige tot roze sporenlagen (Sporodochien). Deze zijn òf lang en sikkelvormig en dienen om te overleven (macroconidiën), of ze zijn klein, kogelachtig tot ovaal (microconidiën). Met de conidiën volgt de verspreiding in het plantenbestand en de infectie van andere waardplanten. De parasitaire Fusarium is overwegend een vaatparasiet, ze verstoppen het transportweefsel en veroorzaken verwelkingsziekten. Het gaat om typische zwakke parasieten, als oorzaak voor de aantasting kunnen daarom vooral genoemd worden hele hoge zoutconcentraties, lage bodemtemperaturen, aanvreten door bodemorganismen en ongeschikte, te buitensporig nat neigende of ook sterk turfhoudende substraten. De vermeerdering van fusariën en andere schimmels neemt in sterk turfhoudende, steriele plantsubstraten vooral snel toe, omdat andere micro-organismen in deze materialen ontbreken als natuurlijke tegenspelers.
- De bestrijding moet in principe preventief gebeuren door het verbeteren van de desbetreffende kweekmaatregelen.
- Bij een beginnende, lichte aantasting kunnen de geïnfecteerde bladeren weggesneden worden, ernstig aangetaste planten moeten vernietigd worden.
- Ernstig aangetaste planten kunnen het beste vernietigd of op zijn minst verplant worden, waarbij alle afgestorven wortels zorgvuldig verwijderd moeten worden.
- Behandelingen met schimmeldodende middelen tegen Fusarium oxysporum aan wortels zijn alleen in het beginstadium van de ziekte voldoende effectief. Bij het voorkomen van Fusarium-soorten aan de bladbasis zijn spuitbehandelingen zeker geschikt om de uitbreiding in het plantenbestand te verhinderen en het aantastingverloop duidelijk in te perken.
Grauwschimmel
De verwekker van blad- en stengelrot en van een specifieke toprot aan de Phalaenopsis en Cattleya is de schadelijke schimmel Botrytis cinerea Pers. De wijd verbreide verwekker heeft een hele grote waardplantenkring, hij groeit praktisch op alle plantendelen. Karakteristiek is de bij een hoge luchtvochtigheid herkenbare, muisgrijze meeldauw op de aangetaste plekken (grauwschimmel). Bij een licht contact of luchtbewegingen laten de sporen de dragers los en worden verspreid in de broeikas. Onder gunstige omstandigheden kan botrytis ook donkere sclerotia ontwikkelen.
- Botrytis is een zwakke parasiet, goed gevoede en optimaal gecultiveerde planten worden praktisch niet aangetast.
- Gebrekkig licht, een eenzijdige hoge stikstofbemesting of een te hoog zoutgehalte in het substraat verhogen echter de gevoeligheid van de planten.
- Tijdens de bloemvorming moet er nauwkeurig op gelet worden dat het dauwpunt niet onderschreden wordt en de daaruit voortvloeiende neerslag schade aan kan brengen. De luchtvochtigheid moet verminderd worden, stagnerende lucht moet vermeden worden. In sommige gevallen is de inzet van ventilatoren aan te bevelen.
- In niet bloeiende plantenbestanden kunnen bij infectiegevaar herhaalde, preventieve behandelingen met schimmeldodende middelen uitgevoerd worden. Omdat botrytis relatief snel resistentie kan ontwikkelen, moet gelet worden op het constant wisselen van de werkzame stoffengroepen.
- Directe chemische behandelingen tegen botrytis-toprot zijn zinloos.
Onkruid & Schimmel
Parapluutjesmos (Marchantia polymorpha L.) groeit vooral in voedingsstofrijke potsubstraten, het geeft aan dat er een hoge voedingsstofvoorziening aanwezig is. Een verplaatsing met plantengoederen komt vaak voor. Als het mos zich gesetteld heeft, volgt door het neerkomen van waterdruppels een verspreiding van de zogenaamde broedbekers. Parapluutjesmos is gevoelig voor hogere pH-waarden en een droog substraatoppervlak. Ter bestrijding kunnen werkzame stoffen ingezet worden, die selectief tegen mos werken.
Gehoornde klaverzuring (Oxalis corniculata L.) is een bodembedekkend onkruid met groene tot donkerrode bladeren en kleine, gele bloemen. De plant vormt doosvruchten, waaruit de zaadjes ver weggeslingerd worden. Zodoende ontstaat er binnen korte tijd een snelle verspreiding in het plantenbestand. Door de vorming van boven- en ondergrondse uitlopers vindt klaverzuring goede omstandigheden op potsubstraten. De klaverzuring geeft de voorkeur aan pH-waarden in het licht zure bereik. Een chemische bestrijding met herbiciden is bij orchideeën niet mogelijk
Opvallend zijn de citroengele, 3-5 cm lange vruchtlichamen. Eerst zien ze er uit als kleine kegeltjes, later vouwen deze zich op, verdrogen en verkleuren daarbij grijsachtig. Een groot probleem zijn de witachtige sclerotia van de schimmel met een doorsnede van ca. 1 mm. Ze trekken vooral door de bij de Phalaenopsis gebruikte transparante potten. Daardoor wordt vooral de sierwaarde van de orchideeën aanzienlijk beperkt. Door zijn waterafstotende eigenschappen wordt bovendien de bevochtiging van het substraat moeilijk gemaakt. Tegen de verspreiding helpen alleen hygiënemaatregelen. Alle potten met schimmelstadia moeten verwijderd worden. Een directe bestrijding van de schimmel is praktisch niet mogelijk. Alleen de vroegtijdige toepassing van schimmeldodende middelen tegen de sporen zorgt voor verbetering.
Pythium & Phytophtora
De verwekkers van de zwarte rot aan wortels, wortelstokken, stengels en bladeren van de orchideeën behoren tot de orde van de waterschimmels Oomycetes. Op orchideeën overwegend voorkomende soorten zijn de Phytophthora cactorum Schroet., Pythium ultimum Trow., Pythium debaryanum Hesse en Pythium splendens Braun. Karakteristiek voor deze schimmel is de vorming van rondachtige tot citroenvormige sporehouders. Hier ontstaan de flagellen zoösporen, die dienen voor de verspreiding van de verwekkers. Voldoende vochtigheid is de belangrijke factor voor de vermeerdering en de verspreiding van de schimmel in het plantenbestand. Een gelijkblijvende substraatvochtigheid bevordert de ontwikkeling van vruchtlichamen en zoösporen. De verspreiding van plant tot plant volgt overwegend door irrigatiewater en spuitvloeistof. De meeste Phytophthora-soorten geven de voorkeur aan hoge temperaturen bij voldoende vochtigheid, veel andere schimmelachtige verwekkers vinden echter hun optimum bij koele, vochtige omstandigheden. De schimmels dringen met behulp van specifieke enzymen de waardplanten binnen en scheiden daar toxische stoffen uit. Binnen korte tijd kunnen dan aangetaste plantendelen met het vormen van een specifieke natrot ontbonden worden. Terwijl de Pythium uitsluitend op ondergrondse plantendelen parasiteert, kan de Phytophthora op alle plantendelen parasitair voorkomen.
- Planten met symptomen moeten onmiddellijk uit het bestand verwijderd worden.
- Aangetaste planten mogen niet besproeid worden, want anders bestaat het gevaar van een snelle verspreiding van de zoösporen, in bedrijven met circulatiewater bestaat het gevaar van verspreiding via de wortels.
- Kweekflessen, stellingen, broeikastafels en apparaten, die in contact gekomen zijn met geïnfecteerde planten of water, moeten gedesinfecteerd worden.
- Ter voorkoming van infecties moeten de kweekomstandigheden verbeterd worden. Daartoe behoort behalve het vermijden van extreem hoge temperaturen (tijdig schermen) de voorzichtige omgang met irrigatie. De luchtvochtigheid mag alleen gematigd stijgen.
- De vorming van stilstaand water is bij orchideeënsubstraten weliswaar niet te verwachten, maar toch bestaan er met betrekking tot de Phytophthora-profylaxe speciale eisen voor het gebruikte substraat. De ingezette substraten mogen niet te sterk opwarmen, dat zou leiden tot een aanzienlijke verzwakking van de planten bij extreme omstandigheden en bijdragen aan een snel ziekteverloop.
- De Pythium en Phytophthora behoren tot een bijzondere orde, de directe chemische bestrijding moet daarom gebeuren met speciale schimmeldodende middelen.
Rhizoctonia
- In orchideeën komen verschillende rassen van de Rhizoctonia solani voor. Niet alle rassen zijn daarbij schadelijk, enkele zijn tegelijkertijd mycorrhizaschimmels.
- Vaak reageren de rassen heel verschillend op ingezette schimmeldodende middelen. Een werkzame wisseling van de stoffengroep is daarom bij de Rhizoctonia-bestrijding in orchideeën aan te bevelen.
- Het inwerken van antagonisten, zoals de Trichoderma harzianum of Bacillus amyloliquefaciens biedt zich aan bij jonge planten. Deze organismen zijn antagonisten, verbinden zich met de wortels van de orchideeën en maken ze resistenter tegen schadelijke schimmels.
- Bij een al voorkomende aantasting, moeten de jonge planten droog gehouden en zo weinig mogelijk gesproeid worden.
Sclerotium
De verwekker van de witrot Sclerotium rolfsii Sacc. (= Athelia rolfsii) is een over de grond overdraagbare schimmel, die net als de Rhizoctonia geen sporen ontwikkelt. Hoge temperaturen zijn bevorderend voor de groei van de verwekker, het temperatuuroptimum ligt tussen de 27 °C en 30 °C. De schimmel heeft een hoge behoefte aan zuurstof, de infectie volgt vanaf de bovenste substraatlagen op de wortelhals resp. op de stambasis. De in het substraat liggende wortels worden niet aangetast. In koele, natte substraten heeft de Sclerotium praktisch geen ontwikkelingsmogelijkheden.
- Behandelingen met schimmeldodende middelen zijn alleen in het beginstadium van de ziekte mogelijk. Zodra er echter opeenhopingen van schimmelweefsel en van kleine, rondachtige sclerotia gevormd worden, zijn er geen directe maatregelen meer mogelijk.
- Aanwezige sclerotia kunnen heel lang in substraten, potten en transportkisten overleven en worden heel gemakkelijk met water in broeikassen verspreid.
- Aangetaste planten moeten wegens het hoge infectiegevaar onmiddellijk uit het plantenbestand verwijderd en vernietigd worden.
- Bij een oppervlaktedekkende uitbreiding van de Sclerotium in de broeikas moeten er grondige desinfectie- en hygiënemaatregelen genomen worden.
Virussen
Op de Phalaenopsis veranderen deze ophelderingen zich na rijping van het blad tot ingezonken zwarte vlekken, eerst hoofdzakelijk aan de onderkant van het blad, later ook op de bovenkant van het blad. Bij een ernstige beschadiging vallen de geïnfecteerde bladeren af. Op bloemen van donkerkleurige soorten duiden deformaties en streepachtige of bonte verkleuringen eveneens op een infectie met het cymbidium-mozaïekvirus, maar zijn er dergelijke verkleuringen door mutaties, vooral op donkere Phalaenopsis-soorten. Bloeisymptomen komen relatief zelden voor op de Phalaenopsis.
Op de Cymbidium ontstaan aan de jonge scheuten kleine langwerpige ophelderingen van het bladgroen. Eerst beginnend als strepen in de lengte in het midden van het blad, later als duidelijke contrasterende bladvlekken. Als het ziekteverloop toeneemt, ontstaan bij oudere planten zwarte strepen op de boven- en onderkant van het blad. De assimilatie wordt aanzienlijk geschaad, de bladeren vallen af. Bij de Cymbidium zijn bloemensymptomen vaak te zien, op de Cattleya komen op volgroeide bladeren ingezonken, donkerbruine tot zwarte verkleuringen voor. Deze kunnen voorkomen als lengtestrepen die het hele bladoppervlak innemen, maar ook als cirkelronde vlekken. Nieuwe uitlopen zijn meestal opgehelderd. Op de geopende bloemen ontstaan eerst kleine stipvormige, bruine vlekken die later tot bruine strepen samenvloeien.
De Cattleya, Cymbidium en Phalaenopsis zijn de orchideeëngeslachten die het meest gevoelig zijn voor ORV en CyMV. De beiden virussen komen echter ook voor op de Odontoglossum en Laelia. Relatief zelden echter worden ze op de Paphiopedilum opvallend.
Virussen zijn licht mechanisch overdraagbaar, terwijl het gevaar van overdracht door zuigende insecten niet gegeven is. Een verspreiding van de virussen via gerecirculeerd gietwater mag niet onderschat worden. Beide virussen komen op orchideeën vaak in een gemengde infectie voor, een toewijzing op basis van de symptomen tot een van de beide virussen is praktisch niet mogelijk.
In Azië werd ook het Capsicum chlorosis virus (CaCV) op de Phalaenopsis aangetoond.
- Bij een verdenking moet een onderzoek in het laboratorium uitgevoerd worden.
- Virussen zijn chemisch niet te bestrijden, in de broeikas moet een grondige positieve selectie volgen.
- Planten die symptomen laten zien moeten onmiddellijk en compleet verwijderd worden, het uitsnijden van de afzonderlijke bladeren is niet voldoende.
- Een sapoverdracht door wederzijds contact van de planten, door irrigatiewater en bij het werken aan de planten moet absoluut vermeden worden.
- Na elke werkfase, maar minstens bij het wisselen naar een andere soort, moeten de handen grondig gewassen worden. Door werkzaamheden aan de plant worden virussen in de praktijk het vaakst overgedragen.
- Voor de desinfectie van snoeigereedschap, oppervlakken en kweekflessen kunnen desinfecteermiddelen gebruikt worden voor het doden van CyMV en ORV. Ook is de oppervlaktebehandeling van snoeigereedschap met een hoog percentage alcohol mogelijk.
- De vectoren van virussen, vooral tripsen en bladluizen, moeten consequent bestreden worden.